Positivisme
Het positivistische denken ziet de successen van de nieuwe wetenschappelijke methode en stelt dat enkel die methode tot goede kennis kan leiden. Mensen als Auguste Comte raken zo in de ban van de nieuwe denkwijze dat hij bereid is alle oude vormen van kennisverwerving, zoals filosofie en religie, te verwerpen en ze als waardeloos te beschouwen. Vanaf nu, vindt hij, moet alle kennis positief of wetenschappelijk van aard worden, en hij was ervan overtuigd dat dat kon.

Auguste Comte (1798 - 1857) was een Franse wiskundige en filosoof. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van het positivisme. Het positivisme ontstond na de Franse Revolutie in Frankrijk uit de confrontatie tussen de gevestigde filosofische methode om kennis op te doen en de nieuwe wetenschappelijke methode.

In zijn Cours de philosophie positive (1830 - 1842) deelt Comte de geschiedenis van menselijke kennisverwerving op in drie fases:

  1. Theologisch
  2. Metafysisch
  3. Positief

In het theologische stadium tracht de mens zijn omgeving en zichzelf te verklaren door een beroep te doen op bovennatuurlijke krachten. De aarde en de mens zijn volgens het theologische denken onderhevig aan goddelijke krachten. In verschillende culturen zijn scheppingsmythen ontstaan. Dat zijn verhalen over het ontstaan van de aarde en de mens. Die verhalen werden door de gemeenschappen waarin ze zijn ontstaan geloofd en als goede kennis beschouwd. De ordening van de goden bracht een verklaring voor de maatschappelijke ordening waarin men leefde en bracht troost. Men leefde in een wereld die beheerst werd door krachten waar men als mens geen invloed op kon uitoefenen en waar men zich dus maar naar diende te schikken.

Het metafysische stadium vangt aan bij de Grieken. De eerste natuurfilosofen proberen dat wat bestaat terug te voeren tot iets wat aan de basis lag van alles. Het Griekse woord voor dit basis of grondbeginsel is “arche”. Arche wordt gezien als de oerstof waar alles wat bestaat uit voortgekomen is. Anaximedes stelde lucht voor als oerstof, Anaximedes had het over een onzichtbare stof die hij apeiron noemde, Thales stelde dat water aan de basis van alles stond. Het arche, of grondbeginsel zou door middel van veranderingen omgezet kunnen worden in al het overige. Water bijvoorbeeld kan bevriezen en ijs worden, of het kan verdampen tot het gasvormig wordt. Men diende dus op zoek te gaan naar het grondbeginsel en naar de processen waarin het arche zich kon vervormen om de wereld te kunnen verklaren.

In het positieve stadium wordt wetenschap de nieuwe methode om de werkelijkheid te verklaren. De wetenschappelijke methode zoals die bij Galileo Galilei is ontstaan, berust op een combinatie van wiskundig denken en experiment. Door wiskundige theorieën aan de werkelijkheid te toetsen, kon men volgens deze nieuwe methode tot juiste kennis over de werkelijkheid komen. Comte was enthousiast over de wetenschappelijke methode en stelde dat het op ieder domein van kennis toegepast moest kunnen worden.

Hij rangschikte de toen erkende wetenschappen als volgt:

Wiskunde, astronomie, fysica, scheikunde, biologie, en hij introduceerde een nieuwe wetenschap, de wetenschap die de mens en de maatschappij waarin de mens leeft zou kunnen onderzoeken en verklaren op dezelfde positieve, wetenschappelijke manier als de overige wetenschappen dat konden. Hij noemde die nieuwe menswetenschap: sociologie.

Iedere wetenschap bouwt voort op de vorige. De astronomie bouwt voort op de wiskunde, fysica op astronomie, scheikunde op fysica, biologie op scheikunde en sociologie op biologie.