Institutionalisering van het universitair onderwijs
Het universitair onderwijssysteem in België en Nederland is voor een groot deel gebaseerd op de onderwijsideeën van Wilhelm von Humboldt.
1. Wilhelm von Humboldt

Von Humboldt werkte tussen 1808-1810 aan het Pruisische ministerie van wetenschap en onderwijs en is verantwoordelijk voor enkele belangrijke hervormingen binnen het academische onderwijs zoals de introductie van de academische vrijheid en eenheid van onderwijs en onderzoek.

1.1 Academische vrijheid

Academische vrijheid betekent dat universiteiten onafhankelijk van vorst en staat moeten kunnen opereren. Proffen moeten de vrijheid hebben om les te geven over de onderwerpen die ze zelf belangrijk vinden en universiteiten moeten over een eigen bestuur beschikken waardoor de universiteit als instituut niet langer onder de macht van de overheid valt.

1.2 Eenheid van onderwijs en onderzoek

Von Humboldt vond dat universiteiten niet langer enkel toegankelijk mochten zijn voor de elite maar toegankelijk moesten worden voor iedereen. Hij vond dat proffen oorspronkelijk werk moesten leveren om volledig wetenschappelijk te zijn en over hun eigen werk les moesten geven in hun colleges.

Tijdens de periode waarin Von Humboldt leefde (1767-1835) was Duitsland nog geen politieke eenheid. Er was eerder sprake van een cultuurnatie.

De nieuwe universiteit van Berlijn werd in 1810 ingericht volgens Von Humboldts Bildungsideaal, een ideaal om jonge mensen aan de universiteit op te leiden tot verantwoorde burgers van de maatschappij. Er bestonden op dat moment slechts vier faculteiten, die voor theologie, rechten, medicijnen en filosofie. De faculteit van de filosofie omvatte op dat moment zowel natuurfilosofische (nu natuurwetenschappelijke vakgebieden zoals fysica, chemie en biologie) als de disciplines die we nu cultuurwetenschap noemen zoals wijsbegeerte, taal- en letterkunde en geschiedenis. Het Bildungsideaal stelde dat een combinatie van natuurfilosofische kennis met aandacht voor ethiek en moraal mensen goede, verantwoorde burgers zou maken. 

2. Ontstaan van de cultuurwetenschappen

Na het succes van de wetenschappelijke methode, splitsten de natuurwetenschappen zich echter af van de algemene filosofiefaculteit om een zelfstandige faculteit te vormen. De faculteit van de filosofie bleef zo achter met alle eigenlijk niet-wetenschappelijke vakken: de vakgebieden die nu ‘cultuurwetenschappen’ worden genoemd. 

Om het bestaan van de overgebleven academische vakgebieden binnen de faculteit van de filosofie te rechtvaardigen, heeft de Duitse filosoof Wilhelm Dilthey (1833-1911) het onderscheid tussen cultuur- en natuurwetenschappen geïntroduceerd. Hij stelde dat er twee soorten wetenschap waren met ieder hun eigen soort van onderzoek. De natuurwetenschappen waren volgens hem gericht op erklären of verklaren en de cultuurwetenschappen gericht of verstehen of begrijpen.

Dilthey's onderscheid tussen natuur- en cultuurwetenschappen wordt nog steeds gehanteerd, al zijn heel wat cultuurwetenschappelijke methodes niet wetenschappelijk te noemen volgens de demarcaties van recentere wetenschapsfilosofen zoals Karl Popper (1902-1994) die vindt dat wetenschappelijke theorieën falsifieerbaar moeten zijn.

Bronvermelding

De Vries G. & Leezenberg M. (2001), Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, Amsterdam: Amsterdam University Press.