- Home
- Natuur
- Neurowetenschap
- Kritisch denken
- Taal
- Cultuur
- Community
Aspecten van evolutietheorie in de klassieke filosofie
De idee van evolutie is niet compleet nieuw. Verschillende Griekse filosofen hadden al aspecten van Darwins evolutietheorie geïntroduceerd om het ontstaan van leven op aarde mee te verklaren. Anaximander, een belangrijke natuurfilosoof uit Milete, opperde bijvoorbeeld dat mensen ontstaan waren uit vissen. Empedocles van Agrigento had een cyclische natuurgeschiedenis in gedachten waarin willekeurige combinaties van lichaamsdelen die niet levensvatbaar waren weer verdwenen en enkel levensvatbare combinaties overgebleven zijn. Bij Democritus vinden we geen rondzwervende lichaamsdelen maar atomen die tegen elkaar aanbotsen en zo combinaties vormen van alles wat bestaat.
1. Anaximander
Anaximander van Milete leefde in de 6e eeuw voor onze tijdsrekening en was net als Thales van Milete een van de Ionische natuurfilosofen. Van zijn oorspronkelijke geschriften is weinig bewaard gebleven. De uitspraken van Anaximander over het ontstaan van leven zijn vooral via de werken van andere auteurs bekend geraakt. Dankzij bronnen van Aëtus weten we dat Anaximander geloofde dat de mens ontstaan is uit dieren van een andere soort en pas later uitgeweken zou zijn naar het droge. En in De die natalis (Over de dag van de geboorte) schrijft Censorinus dat de mens volgens Anaximander uit vissen is voortgekomen. Dat ze eerst ontstaan en gevoed werden in vissen of visachtige wezens en pas later, wanneer ze in staat waren zichzelf te voeden, zelfstandig aan land zijn gaan leven.
2. Empedocles
Empedocles van Agrigento (ca. 480-430 vot.) introduceerde de leer van de vier elementen. Hij stelde dat de wereld uit een voortdurend wisselende samenwerking van de vier elementen (aarde, lucht, water en vuur) bestaat. Dat de elementen zelf eeuwig en onveranderlijk zijn, maar de combinaties waarin ze voorkomen wel aan veranderingen onderhevig zijn en dat deze gestuurd worden door twee tegenovergestelde krachten: liefde en haat. Liefde verhoogt de orde, terwijl haat de chaos stimuleert.
De natuurgeschiedenis stelde hij voor als een cyclisch proces waarbij de wereld reeds verschillende stadia heeft doorlopen om te komen tot waar we nu zijn. In de eerste fases waren lichaamsdelen ontstaan die zich op willekeurige wijze met elkaar hadden combineerd. De combinaties van lichaamsdelen die niet levensvatbaar verdwenen weer, en enkel die combinaties die levensvatbaar waren, zijn blijven bestaan. In een laatste fase heeft de kracht van de liefde de haat kunnen overwinnen en is de seksuele reproductie ontstaan.
Empedocles geloofde dus dat er tijdens een bepaalde fase in de geschiedenis van de natuur een natuurlijke selectie heeft bestaan, die inwerkte op de elementen. Maar die kracht was volgens hem niet langer in werking. Met de overwinning van liefde op haat en de komst van de seksuele reproductie was de graad van orde in de wereld zodanig gestegen dat levende organismen zichzelf konden voortplanten en het is die wereld die we kennen vandaag (of liever de wereld die Empedocles kende, zo’n 2 millennia geleden).
3. Democritus
Democritus (460-356 vot.) is de stichter van de school van de Atomisten. De Atomisten geloofden in een wereld die bestond uit leegte en atomen. Atomen zijn de kleinst mogelijke materiële deeltjes die kunnen bestaan. Door willekeurig tegen elkaar aan te botsen en zich met elkaar te combineren, vormen zij alles wat er is. Ook in deze theorie is dus een natuurlijk selectieproces aanwezig.
Voor meer informatie over het wereldbeeld van Democritus lees: Atoomtheorie.
4. Aristoteles
Hoewel verschillende aspecten van Darwins evolutietheorie zoals de verandering van levende organismen in de loop van de tijd en een vorm van willekeurige of natuurlijke selectie al door de Griekse filosofen waren geïntroduceerd, bleef het beeld van een statische en onveranderlijke natuur de daarop volgende twee millennia domineren. Dat kwam voornamelijk door de grote invloed van Aristoteles.
Aristoteles werd in 384 vot. geboren in Stagira, in het noorden van Griekenland. Hij kwam uit een artsenfamilie en was de zoon van de lijfarts van de Macedonische koning Amyntas III. Het was in die tijd de gewoonte dat medische kennis doorgegeven werd van vader op zoon. Aristoteles raakte daardoor al vroeg geïnteresseerd in biologie en de werking van het lichaam. Op zeventienjarige leeftijd trok hij naar Athene om er aan de Universiteit van Plato te studeren. Daar bleef hij tot Plato’s dood in 347 vot. Vervolgens trok hij naar de Universiteit van Assos, een stadje aan de westkust van het huidige Turkije, waar hij een samenwerking begon met zijn leerling Theofrastus, een bekende historische plantkundige. Samen maakten ze tal van biologische excursies naar Assos en Lesbos, het eiland waar Theorfrastus vandaan kwam. Tijdens die excursies verzamelden ze heel wat empirisch materiaal. Ze bestudeerden planten en dieren en maakten aantekeningen van hun leefgewoonten en gedrag. Op basis van deze empirische gegevens, brachten beide geleerden verschillende studies uit. Heel wat van die werken gingen over dieren.[1]
In tegenstelling tot de filosofen die eerder aan bod kwamen, stelde Aristoteles levende organismen voor als statisch en onveranderlijk. In zijn werken over dieren ordende hij levende organismen op een systematische manier. Zijn visie op leven was teleologisch. Hij dacht dat ieder wezen een bepaalde functie had en hij gaf die ordending als een soort natuurlijke ladder weer waarin ieder levend wezen een vaste plek in nam op basis van zijn complexiteit.
Ondanks zijn empirische ingesteldheid werd Aristoteles voornamelijk beheerst door zijn grote systeemdrang. Hij wou alles wat bestond ordenen op een logische en samenhangende manier. Bij het zoeken naar verklaringen voor natuurlijke fenomenen deed hij daardoor minstens even vaak een beroep op vooropgestelde filosofische ideeën als op waarneembare gegevens, of zijn waarneming werd zodanig door zijn vooropgestelde ideeën gekleurd dat hij wat hij zag heel anders interpreteerde.
Eén van Aristoteles overtuigingen was de doelgerichtheid van de natuur:
Aangezien ieder instrument bestaat ter wille van iets anders, en zo ook elk lichaamsdeel bestaat ter wille van iets anders, en hetgeen ter wille waarvan het bestaat een bepaalde handeling is, is het duidelijk dat ook het lichaam als geheel is samengesteld ter wille van een handeling die meerdere onderdelen omvat. Het zagen is er immers niet ter wille van de zaag, maar de zaag ter wille van het zagen: zagen is namelijk gebruik maken van een instrument. Hieruit volgt dat ook het lichaam in zekere zin bestaat ter wille van de ziel en de lichaamsdelen ter wille van de functies waartoe elke van nature is gemaakt.[2]
Het verklaren van aspecten van de natuur en zo ook van lichaamsdelen, viel voor Aristoteles daardoor samen met het achterhalen van de functie van dat lichaamsdeel. De hersenen bijvoorbeeld hadden volgens hem niks met de zintuigen te maken “dat is al duidelijk als men ze bekijkt, maar nog meer doordat ze bij aanraking geen enkele gewaarwording veroorzaken”[3]. Maar dienden ter afkoeling van het lichaam.
De verklaring hiervan is dat wat in lichamen het meest geschikt is om de taken van de ziel te ondersteunen hun warmte is. De taak van de ziel is namelijk te voeden en in beweging te zetten, en dit gebeurt vooral door middel van deze warmte. [...]Hieruit blijkt wel dat dieren deel moeten hebben aan warmte. Omdat alles een tegenwicht nodig heeft om de juiste balans en de middenpositie te vinden - in de middenpositie is immers de redelijkheid of juiste maat te vinden, niet in elk van beide uitersten afzonderlijk - daarom heeft de natuur de hersenen geplaatst tegenover de hartstreek en de warmte daarin: ter wille hiervan bezitten dieren dit lichaamsdeel, dat is opgebouwd uit een combinatie van water en aarde. [4]
Aristoteles verklaart hier de functie van de hersenen vanuit een tegenstelling tussen warm en koud. Hij nam de leer van de vier elementen van Empedocles over en zag warm en koud, droog en vochtig als de beginselen van de vier natuurelementen.
Planten, dieren en mensen bestonden volgens Aristoteles uit lichaam en ziel. [5] Een ziel is bij Aristoteles een soort levenskracht. Zielen kunnen verschillende functies hebben zoals doen groeien, waarnemen, begeren, in beweging zetten en denken. Deze taken zouden uitgevoerd worden door warmte. Warmte zou volgens hem voortkomen uit het hart, de plek waar de zielen zich zouden bevinden. Vanuit een talig-logische tegenstelling tussen de begrippen warm en koud, vindt Aristoteles dat er iets moet bestaan wat de warmte neutraliseert en het lichaam in balans houdt: namelijk koude. Die functie - de warmte van het hart neutraliseren - is voor Aristoteles meteen ook de verklaring voor het bestaan van de hersenen.
Verder ordende hij levende organismen op basis van hun complexiteit. Zo stelde hij leven voor als een soort natuurlijke ladder, waarbij sommige organismen bepaalde eigenschappen hadden en andere niet. Zo hadden sommige organismen bepaalde functies van de ziel wel en andere niet. De functie om te doen groeien zat volgens hem in alles wat leeft. De waarnemende functie zou enkel aanwezig zijn in mensen en dieren. Begeren zou aanwezig zijn bij mensen en bij sommige dieren. Maar de vijfde functie, denken, zou uitsluitend voorbehouden zijn voor de mens.
Aristoteles heeft belangrijk pionierswerk verricht in de biologie maar heeft ook veel foute ideeën de wereld in gebracht. Zo schreef hij dat vrouwen minder tanden hadden dan mannen, dat de hersenen van mannen drie naden hadden en die van de vrouw maar één, dat vogels geen blaas en nieren hadden of dat krokodillen niet hun onderkaak maar hun bovenkaak bewogen tijdens het bijten. Uitspraken als deze zijn makkelijk te falsifiëren door naar de natuur te kijken. Maar Aristoteles was een product van zijn tijd (net als iedereen) en in die tijd was het algemeen aanvaard dat vrouwen inferieur waren aan mannen. Dus leek het hem logisch dat ze minder tanden en minder hersenen hadden en vond hij het niet nodig om dit te controleren.
Aristoteles' werk bevatte veel onjuiste gegevens en bizarre verklaringen, maar zijn systeem was ordelijk en samenhangend, en het is vanwege zijn systematiek dat Aristoteles’ werk zo lang maatgevend is gebleven in onze westerse cultuur.
Voetnoten
- 1. Drie van Aristoteles’ teksten: De partibus animalium (Lichaamsdelen van dieren), De motu animalium (Beweging bij dieren) en De incessu animalium (Voortbeweging bij dieren) verschenen in een Nederlandse vertaling van Rein Ferwerda in de bundel Over dieren bij de Historische Uitgeverij.
- 2. Aristoteles, De Partibus Animalium I, 5; 645b14-645b20; Lichaamsdelen van dieren I, p. 41
- 3. Aristoteles, De Partibus Animalium II, 652b5; Lichaamsdelen van dieren II, p. 58
- 4. Aristoteles, De Partibus Animalium II, 7; 652b10-652 b24, Lichaamsdelen van dieren II, p.59
- 5. Ziel is hier de vertaling van het Griekse psuchè. Ziel in de christelijke betekenis bestond nog niet.
Bronvermelding
- Aristoteles, Over dieren (vertaling door Rein Ferwerda). Groningen: Historische Uitgeverij, 2000.
- De Ley H., Antieke Wijsbegeerte: van Thales tot Augustinus: een syllabus. Gent, 2007. Url: http://www.flwi.ugent.be/cie/1ba/index.htm
- Praet D., Fascinerend leven: markante figuren en ideeën uit de geschiedenis van de biologie. UGent, 2013.